Conserveren
Wanneer een fossiel in de natuurlijke, onbehandelde staat kan bewaard worden, verdient dit de voorkeur. Bij elke ingreep kan het fossiel immers beschadigd worden, of kan er informatie verloren gaan. Enkel indien het niet anders kan (vb. omdat het fossiel dreigt uit elkaar te vallen), wordt overwogen om het stuk te conserveren. Waar mogelijk worden reversibele technieken gebruikt, dit wil zeggen dat de behandeling omkeerbaar is. Zo is men steeds in staat het fossiel in oorspronkelijke staat te herstellen (om bijvoorbeeld op latere datum een meer geavanceerde conserveringstechniek toe te passen).
Soms is het niet eenvoudig te zeggen of conservering noodzakelijk is. Relatief fragiele of instabiele fossielen kunnen uit voorzorg geïmpregneerd worden met een reversibele lijmoplossing. In de volgende specifieke gevallen is het raadzaam om steeds tot conservering over te gaan:
- Fossielen uit zout water
- Fossielen die pyriet of zwavel bevatten
- Fossielen die bros zijn of instabiele scheuren bevatten
Fossielen uit zout water: ontzilten
Het probleem met fossielen die in zout water hebben gelegen, is dat ze volledig doordrongen zijn met deze zoutoplossing. Zolang het fossiel nat blijft, is er niets aan de hand, maar wanneer het fossiel uitdroogt, gaat het opgeloste zout vanbinnen neerslaan en uitkristalliseren, wat meestal gepaard gaat met een volumetoename. Het fossiel kan dan na verloop van tijd (dit kan lang duren) van binnenuit uit elkaar gedrukt worden. (hebben we hier een foto van?) Om dit te voorkomen moeten we het fossiel ontzilten. Dit wordt gedaan door deze fossielen een lange tijd (minstens een paar weken) in schoon kraanwater worden gelegd dat regelmatig ververst wordt. Het aanwezige zout los op en/of wordt verdund, en verwijderd bij het verversen. Zeer grote fossielen moeten uiteraard langer in het water verblijven.
TIP: leg je fossielen die ontzilt moeten worden in de spoelbak van het toilet. Zo heb je er weinig werk aan en spaar je nog water uit ook.
Na het ontzilten is het soms nog aangewezen het fossiel te impregneren met een lijmoplossing. Zo wordt bijvoorbeeld voor botmateriaal dat uit de Noordzee is gevist vaak conservering met houtlijm toegepast. Hiervoor los je waterbestendige witte houtlijm (D3 waterbestendige polyvinylacetaat) op in water, verhouding 1:25. Enkele uren ondergedompeld in de vloeistof leggen totdat er geen belletjes meer opstijgen. Daarna drogen in een koele ruimte.
Fossielen die pyriet / zwavel bevatten
Fossielen die pyriet of marcasiet (FeS2) bevatten kunnen na verloop van tijd reageren met lucht en vocht en uit elkaar vallen. De zwavel oxideert en combineert met water, en er wordt zwavelzuur gevormd. Dit noemt men 'pyrietbloei' en wanneer het optreedt is het onomkeerbaar. Bovendien worden giftige afbraakproducten gevormd. Bloeiende pyrietfossielen kunnen ook andere pyrietfossielen 'aansteken', de beste actie bij het optreden van pyrietbloei is dus het verwijderen van het stuk uit de collectie en weg te doen. Een collectie van pyrietfossielen dient dus ook regelmatig gecontroleerd te worden op tekenen van pyrietbloei.
De gevoeligheid van pyrietfossielen voor pyrietverval is zeer variabel; sommige fossielen zijn stabiel, andere kunnen na jaren opeens bloeien. De gevoeligheid varieert dan ook van locatie tot locatie, zo zijn ammonieten uit het albiaan van Cap Blanc Nez zeer gevoelig, wellicht te wijten aan de aanwezigheid van marcassiet, de orthorombische vorm van FeS2, welke merkbaar gevoeliger is voor pyrietbloei. Bij twijfel is het dus best om preventief te behandelen.
De preventie bestaat in essentie uit twee maatregelen. We wijzen erop dat geen enkele methode 100% garantie op succes biedt:
1) opslag: de fossielen moeten bewaard worden in een droge omgeving, liefst afgesloten en van elkaar gescheiden (vb. in micromount doosjes). Een regelmatige controle op tekenen van pyrietbloei is nodig. Doordat de fossielen gescheiden zijn van elkaar en bloeiende fossielen snel worden verwijderd is de kans kleiner dat een eventuele pyrietbloei zich verspreidt.
2) behandeling: door de fossielen volledig luchtdicht af te sluiten kan de kans op pyrietbloei sterk beperkt worden. Vroeger werden methoden als diverse soorten lak, archeoderm, haarlak en velpon gebruikt. Begin hier niet aan, want het is onvoldoende effectief! Geen enkele methode is 100% effectief, dus het blijft belangrijk om regelmatig deze fossielen te controleren. Eén van de betere methodes tot nu toe is om deze fossielen in gesmolten parafine (kaarsvet) met petroleum (verhouding 1:1) te leggen. Je haalt ze er na 10 minuten weer uit, en je laat ze afkoelen. Daarna met een doek de fossielen opwrijven, en ze zijn klaar. De fossielen worden door deze methode wel donkerder. Een andere goede manier is behandeling met Paraloid B72. Wanneer het verval zich heeft ingezet is verdere behandeling zinloos.
Fossielen die bros zijn of instabiele scheuren bevatten
Brosse fossielen of breuken die zich dreigen verder te zetten kunnen het beste geïmpregneerd worden met een verdunde lijmstof. Dit houdt in dat je de lijmoplossing laat insijpelen in de breuk of in het fossiel of matrix als geheel (indien deze voldoende poreus is). Hiervoor kunnen ze ofwel ondergedompeld worden, ofwel kan je de lijmoplossing met een kwast aanbrengen. In dat laatste geval kan de oplossing vaak minder diep doordringen. Fossielen die niet poreus zijn maar wel gestabiliseerd moeten worden kunnen voorzien worden van een oppervlakkige lijmlaag. Tot slot kan een instabiele matrix soms aan de onderzijde gefixeerd worden, vb. met behulp van een epoxylijm.
De schaal van deze gastropode in klei is oppervlakkig gefixeerd met een reversibele lijmoplossing.
De kennis en kunde rond conservering kan zeer snel evolueren, en technieken die vroeger populair waren, zijn vaak reeds voorbijgestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor het amateurcircuit, waar conserveringstechnieken eerder over de generaties worden doorgegeven, i.p.v. gebeuren op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. Daarnaast heeft een amateurverzamelaar niet steeds toegang tot informatie rond gespecialiseerde technieken en producten, en zijn deze laatste vaak enkel in grotere hoeveelheden in de groothandel beschikbaar. Bovendien zijn zowel het budget als de kwalitatieve eisen van de verzamelaar vaak beperkt. Dit alles heeft tot gevolg dat de toepassing van 'foute' technieken eerder regel dan uitzondering is. Een gekend voorbeeld is het gebruik van een 'velpon-aceton' oplossing voor impregnering: een oplossing die niet enkel moeilijk reversibel is, maar ook sterk kan vergelen over tijd.
Bij dit fossiel bestaat de matrix uit een kalkmergel die bros is en blijft afbrokkelen. Het volledige stuk is geïmpregneerd met een lijmoplossing in aceton.
De keuze van de lijm is erg belangrijk en is afhankelijk van verschillende factoren. Algemeen kan je stellen dat de lijm de volgende eigenschappen moet combineren:
- reversibel: de lijm moet weer verwijderbaar zijn. Dit lijkt weinig voor de hand liggend, maar is juist erg belangrijk. Dat dit nuttig is blijkt onder meer als een gebruikte lijm toch instabiel blijkt te zijn, het fossiel aantast of verkleurt, als betere conserveringstechnieken beschikbaar worden, als het fossiel verder geprepareerd moet worden voor onderzoek, enzovoort... Omkeerbaarheid van gebruikte behandelingen is een centrale vuistregel in de conservering.
- stabiel: de lijm moet stabiel zijn voor lange bewaring, mag zo min mogelijk verkleuren of chemisch veranderen.
Hierdoor vallen de meeste lijmen die in de bouwmarkt of doe-het-zelfzaak verkrijgbaar zijn vanzelfsprekend af. Van producten als de klassieke 'velpon' weet je immers nooit precies wat de samenstelling is, en hoe het product over termijn reageert. Hoewel het voor de meeste amateurs niet mogelijk is om een gespecialiseerd labo uit te bouwen en altijd de state-of-the art technieken te gebruiken, stellen we hier toch een aantal lijmen voor welke duidelijk superieur zijn, met name Osteofix en Paraloid B72. Beide zijn beschikbaar in korrels (granulaat) welke goed bewaren en moeten opgelost worden in zuivere aceton (deze kan je wel in de bouwmarkt krijgen). Je kan daarbij de verhouding zo maken dat de lijm de juiste eigenschappen heeft voor de toepassing: dunvloeibaar voor impregneren (vb. 1:10), dikker voor lijmen (vb. 1:1). Het hanteren van aceton vraagt wel een goed geventileerde ruimte. Voor wie regelmatig moet stabiliseren, is het wijs om te investeren in een voorraadje van één van deze lijmen.
Het transport van deze ammoniet is grondig fout gelopen. Deze onregelmatige breuken vormen geen probleem, maar er moet wel een sterk hechtende en vullende lijm gebruikt worden. Om dit stuk te herstellen is een epoxylijm geschikt.
Voor onregelmatige breuken of breuken waar nog stress op zal komen (Bijvoorbeeld door het gewicht van het fossiel of bij verdere preparatie) kan het beste een tweecomponentenlijm (epoxy) worden gebruikt. Deze vult de breuk meteen goed op. Deze methode is echter niet goed meer terug te draaien, maar soms de enige keus. Ook hier geldt dat de klassieke merken uit de bouwmarkt duidelijk minder in kwaliteit zijn dan sommige professionele alternatieven.
Feedback
Doneer
Wij zijn geheel afhankelijk van donaties. Daarom vragen wij onze gebruikers ons te helpen.